De Heilige Geest is de oneindige glorie in de kinderen van God, degenen die uit het water en de Geest geboren zijn.
Dit was wat apostel Paulus begreep toen hij schreef:
“Maar wij hebben deze schat in aarden vaten, zodat de kracht, die alles te boven gaat, van God is en niet van ons” (2 Korintiers 4:7 NBG’51).
Maar het is niet altijd zo geweest.
Vanaf Adam en Eva tot de dag waarop Jezus de Heilige Geest blies op de eerste apostelen, waren er geen kinderen van God. Ze geloofden in Jezus, maar werden alleen “vernieuwd” nadat ze Zijn adem ontvingen. Dit betekent dat ze uit de Geest geboren werden.
Adam en Eva werden door God geschapen, niet uit God geboren.
Geen voorvader, priester, profeet, apostel of held van het geloof had de eer om uit God geboren te worden, totdat ze een persoonlijke ervaring met de Here Jezus hadden en de Heilige Geest ontvingen.
Jezus was Degene die uit de Heilige Geest werd geboren in de baarmoeder van Maria.
Met de komst van de Heilige Geest begon de geboorte van de ware kinderen van God.
De overtuiging van de behoudenis, het innerlijk geloof dat door de Heilige Geest in onze geest getuigd, manifesteert de glorie van God in Zijn kinderen.
Jezus kon niet rekenen op de gehoorzaamheid van de discipelen, totdat ze uit Zijn Geest waren geboren.
Ze konden op z’n meest als vrienden beschouwd worden. Niet kinderen.
“Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet, wat zijn heer doet; maar u heb Ik vrienden genoemd, omdat Ik alles, wat Ik van mijn Vader gehoord heb, u heb bekend gemaakt” (Johannes 15:15 NBG’51).
De staat van een kind van God te zijn, is eervoller dan een engel, omdat zij, zoals Adam en Eva, ook gecreëerd werden en niet uit God geboren.
Dus de glorieuze roeping waar de apostel over sprak, is precies de staat van een kind van God te zijn. Iets wat we moeten beschermen als ons meest kostbare bezit.
Lees, overpeins en bespreek de vervolgende verzen alsof ze huiswerk waren.
“Ziet slechts, broeders, wat gij waart, toen gij geroepen werdt: niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken” (1 Korintiers 1:26) NBG ’51.
“Ieder blijve bij die roeping, waarin hij was, toen hij geroepen werd” (1 Korintiers 7:20) NBG ’51.
“Als gevangene in de Here, vermaan ik u dan te wandelen waardig der roeping, waarmede gij geroepen zijt…” (Efeziërs 4:1) NBG ’51.
“Één lichaam en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping” (Efeziërs 4:4) NBG ’51.
“Jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus” (Filippenzen 3:14) NBG ’51.
“Hiertoe bidden wij ook te allen tijde voor u, dat onze God u de roeping waardig achte en met kracht alle welgevallen in het goede en het werk des geloofs volmake” (2 Tessalonicenzen 1:11) NBG ’51.
“Die ons behouden heeft en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Christus Jezus gegeven is vóór eeuwige tijden” (2 Timoteüs 1:9) NBG ’51.
“Daarom, heilige broeders, deelgenoten der hemelse roeping, richt uw oog op de apostel en hogepriester onzer belijdenis, Jezus” (Hebreeën 3:1) NBG ’51.
“Beijvert u daarom des te meer, broeders, om uw roeping en verkiezing te bevestigen; want als gij dit doet, zult gij nimmer struikelen” (2 Petrus 1:10 NBG’51).
Bisschop Edir Macedo