Een Schreeuw van de Hemel
“Ik heb u liefgehad, zegt de HERE…” (Maleachi 1:2) NBG’51
De liefde van God is een feit. Men kan echter nooit denken dat die liefde in staat is om de zonde te tolereren. God is Rechtvaardig, Perfect en Puur. Hij vergeeft de ongerechtigheid van degene die berouw toont, Hij is lankmoedig, maar Hij zal nooit de schuldige onschuldig verklaren. Zijn Gerechtigheid, Heiligheid en Puurheid laten niet toe dat Zijn liefde zal trouwen met de menselijke ongerechtigheid, corruptie en onreinheid.
Begrijp de volgende profetische teksten:
“De HERE is lankmoedig en groot van goedertierenheid, vergevende ongerechtigheid en overtreding, hoewel Hij zeker niet ongestraft laat…” (Numeri 14:18) NBG ’51.
“De HERE is lankmoedig, doch groot van kracht, en de HERE laat geenszins ongestraft…” (Nahum 1:3) NBG ’51.
Veel christenen beroepen zich, op een lichtvaardige manier, op het feit dat God liefde is. Daarom leven zij een geloof dat geen verbintenis heeft met Vrees voor God te hebben. Ze verontreinigen zich met allerlei soort immoraliteit, afgoderij, leugens en misleiding. Ze verbinden zich met de wereld. Hun zondes zijn zo sluimerend dat zij hun begrip van het Woord van God hebben verblind. Ze hebben ogen, maar kunnen niet zien; ze hebben oren, maar kunnen niet horen. Ze zijn verloren tot in de bodem van de put, maar hebben hun, zogenaamde, christelijke positie behouden. Ze rennen richting het kwaad en zetten zelfs anderen ertoe om de fout te maken om in hun voetsporen te treden.
De geestelijke en morele situatie in de tijd van Maleachi was niet anders dan die van vandaag, in deze tijd waarin het christendom gescheiden is van het Verbond dat op het Kruis van Golgotha werd gemaakt.
Toentertijd zond de God van Abraham, Isaak en Israël de profeet Maleachi met een gerechtelijke uitspraak – een vonnis – tegen Israël, die niet anders was dan de zware vonnis van Jeremia tegen de valse profeten en corrupte priesters van zijn tijd. In die tijd zei de Here het volgende tegen hun: “…Ik hef u zeker op en werp u weg met de stad die Ik u en uw vaderen gaf, van voor mijn ogen, en Ik leg een eeuwige smaad op u, een eeuwige schande, die niet zal worden vergeten” (Jeremia 23:39-40) NBG ’51.
De vraag die niet onbeantwoord kan blijven is: Is het mogelijk dat Dezelfde God van Abraham, Isaak en Israël, in de Persoon van Zijn Heilige Geest, tevreden is met de geestelijke staat van Zijn volk (het Nieuwe Jeruzalem), de Christelijke Kerk?
Zou er vandaag de dag geen zware vonnis zijn tegen de “christenen” wiens geloof te licht is? Dat wil zeggen, mensen die alleen maar bekeerd zijn wanneer ze zich in hun kerk of geloofsgemeenschap bevinden.