Er zijn altijd mensen die tot God bidden om te klagen over hun rechten als dienaren, bijvoorbeeld: “Heer, ik dien U en daarom accepteer ik deze ellende niet, mijn vernietigd gezin, mijn verslaafd kind, ik geef alles wat ik heb uit aan medicijnen, ik werk als een slaaf en krijg geen erkenning enz.”.
Echter, het bewijs dat zij geen dienaren zijn, zit hem in het leven van slavernij dat zij leiden, omdat het onmogelijk is dat iemand God dient (op het Altaar) in de Kerk, maar daarbuiten een slaaf is, terwijl onze God de “Koning der koningen en Heer der heren” is.
Stel julliezelf de volgende vraag: Zijn jullie al koningen en heren op deze aarde?
Als het antwoord nee is, dan zijn jullie God niet aan het dienen zoals jullie denken, ook al hebben jullie al een paar keer het Altaar beklommen. God dienen houdt niet in om alleen maar deel te nemen aan de Campagne van Israël, het houdt in om het Altaar te beklimmen, zoals God dat heeft bepaald!
Daarom eiste God dat Mozes de Israëlieten uit de klauwen van de Farao zou halen, hun naar Sinai bracht om te offeren en een Verbond met Hem zou sluiten dat hun tot koningen en heren zou maken, waar zij ook zouden zijn.
Als dat niet de manier was waarop hun verhaal bepaald zou worden, al zouden ze een nieuw land binnengaan dat vloeide van melk en honig, zou de enige verandering waar zij over konden praten hun nieuwe verblijfplaats zijn, en niet over hun geschiedenis. En zodoende nog steeds slaven blijven.
“Toen zeide Hij: Ik ben immers met u! En dit zal u het teken zijn, dat Ik u gezonden heb: wanneer gij het volk uit Egypte hebt geleid, zult gij God dienen op deze berg” (Exodus 3:12).
Is dit niet wat er gebeurt op verschillende plekken in op de wereld? Vandaag de dag is de Verenigde Staten een land dat vloeit van melk en honing, maar de immigranten genieten hier niet van, want van verblijfplaats veranderen, zonder langs de Berg Sinai (het Altaar) te gaan, doet hun nog steeds slaven blijven. Ze gingen uit “Egypte” en gingen “Kanaän” binnen zonder een Verbond met God.
Dat God u uitermate zegent!
Met dank aan: bisschop Guaracy Santos