De Dappere Helden van David
Koning David beschikte over veertig uitzonderlijke mannen. Onder hen waren er dertig speciaal en drie van hen waren zéér speciaal. De zéér speciaal waren:
1e Adino – zoon van Tachkemon, de aanvoerder van het drietal, hij zwaaide zijn speer over achthonderd mannen en doorboorde ze in één keer;
2e Elazar – zoon van Dodo, behoorde tot de drie helden toen ze de Filistijnen uitdaagden… Hij stond op en richtte en slachting aan onder de Filistijnen, totdat zijn hand moe werd en aan het zwaard kleefde;
3e Samma – zoon van Age, de Harariet. Toen de Filistijnen zich bij Lechi verzameld hadden, was er een stuk land vol linzen; Israël vluchtte van de Filistijnen. Maar Samma ging in het midden van dat land staan en verdedigde het en versloeg de Filistijnen; en de Heer schonk een grote verlossing.
Er waren ook drie mannen onder de dertig aanvoerders die eens tijdens de oogsttijd afdaalden naar David toe bij de grot van Adullam, terwijl een menigte Filistijnen hun kamp had opgeslagen in de vlakte van Refaïm. Zij braken toen door het leger van de Filistijnen heen, schepten water uit de put van Betlehem, die bij de poort gelegen is, namen het mee en brachten het naar David.
Abisai, de broer van Joab, was de aanvoerder van de dertig; en zwaaide zijn speer over 300 mannen en doorboorde hen. Hij werd zeer gerespecteerd onder de eerste drie. Hij was de dapperste van de dertig aanvoerders en was hun leider; echter, hij reikte niet tot de eerste drie helden.
Benaja, de zoon van Jojada, uit Kabseël was een dappere man die grote daden verrichtte; hij versloeg de twee grote helden van Moab. Hij daalde ook af in kuil en doodde een leeuw toen het aan het sneeuwen was. Hij versloeg ook een Egyptenaar, een grote man; de Egyptenaar kwam met een speer, maar Benaja viel hem aan met een stok, rukte de speer uit zijn handen en doodde hem met zijn eigen speer. Hij had een grote naam onder de drie helden. Hij werd geëerd boven de dertig aanvoerders, maar tot de eerste drie reikte hij niet en David gaf hem het bevel over zijn lijfwacht (zie 2 Samuël 23).
De vraag is: met welke van hen identificeert uw geloof zich het meest? Of zou het zijn dat u zich met geen enkel van hen kan identificeren?
Hoe het ook zij, de Geest van God zoekt vrouwen en mannen met dit karakter van geloof, zodat Hij Zijn Koninkrijk kan vestigen in de harten van de nederigen en oprechten van hart, die gevangen zijn genomen in de greep van de “Filistijnen”.
Het is niet genoeg om alleen maar de kerk te bezoeken en trouw te zijn in uw offerandes en tiendes. Er is meer nodig. Veel meer.
De broers van David waren mannen van strijd en maakten deel uit van het Israëlische leger. Maar wat leverde dat op toen Goliat tevoorschijn kwam? Niets. Zij deinsden terug en bekritiseerden David zelfs, omdat hij het geloof had om de reus te confronteren.
Zo gaat het ook bij de meerderheid van de christenen. Ze zijn evangelisten, christenen, trouw aan hun kerk en/of pastor, maar ze zijn ook zwak.
Hoe kan de God van Abraham, Isaak, Israël, Mozes, Jozua, Jefta, Gideon, David en vele andere, de gevangenen van satan bevrijden als er geen mensen zijn die bereid zijn voor alles of niets?
Mensen die hun gehele hart plaatsen in de God van Abraham?
De Geest van God dient niet om in tongen te praten, te aanbidden en als heiligen over te komen. De Geest van God geeft Zijn volheid om de verdrukten van de hel te bevrijden (zie Jesaja 61:1 – Lucas 4:18).
En daarom leiden de meeste christenen een leven dat kwalitatief slechter is dan dat van de heidenen.
Ze geloven in God, maar ze praktiseren hun geloof niet. Ze geloven in Zijn beloftes, maar hebben geen geloof om ze op te eisen. Ze geloven in de theorie, maar niet in de praktijk.
Waarom?
Omdat ze in feite, in het diepst van hun hart, helemaal nergens in geloven.
Ze zijn ware angsthazen!
Lees, mediteer en trek uw conclusies uit dit woord:
“Want des HEREN ogen gaan over de gehele aarde, om krachtig bij te staan hen, wier hart volkomen naar Hem uitgaat…” (2 Kronieken 16:9) NBG ’51.
Wie gelooft, gaat.
Wie niet gelooft, blijft achter net als de dwaze maagden (zie Matteüs 25:1-13).