Een woord, een gedachte, een idee…
Er is een zin in het strafrecht dat zegt:
Alles wat u zegt kan en zal tegen u worden gebruikt in een rechtzaak. De Here waarschuwt: “Want er zijn dromen in menigte, zo zijn er ook talrijke ijdele woorden; vrees echter God” (Prediker 5:6) NBG 1951.
Het is een feit dat elk woord een geest heeft. Sommigen zijn goed en anderen zijn slecht
Het hangt ervan af aan wie praat. Het hangt er ook vanaf van wie hoort en wie fungeert als een ontvanger.
Beste lezer, er zit kracht in uw woorden.
Misschien is het u niet opgevallen. Misschien komt dat omdat u denkt dat u een onbelangrijk persoon bent, dat uw woorden geen invloed hebben op anderen. Als dat zo is, dan moet ik u zeggen dat u zich vergist.
Geloof wordt belichaamd in de woorden die we belijden. Als er een erkenning is tot falen, dan zal falen zeker onvermijdelijk zijn. Maar als er een belijdenis is van de overwinning, wacht dan maar, want vroeger of later zal het toch gebeuren.
“Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden” (Romeinen 10:9) NBG 1951
Het is sterk, zo sterk dat de apostel Jakobus, geleid door de Heilige Geest, uitlegt:
“Zo is ook de tong een klein lid en voert toch een hoge toon. Zie, hoe weinig vuur een groot bos in brand steekt.
Ook de tong is een vuur, zij is de wereld der ongerechtigheid; de tong neemt haar plaats in onder onze leden, als iets, dat het gehele lichaam bezoedelt en het rad der geboorte in vlam zet, terwijl zij zelf in vlam gezet wordt door de hel.
Want alle soorten van wilde dieren en vogels, van kruipende dieren en zeedieren worden bedwongen en zijn bedwongen door de menselijke natuur, maar de tong kan geen mens bedwingen. Zij is een onberekenbaar kwaad, vol dodelijk venijn.
Met haar loven wij de Here en Vader en met haar vervloeken wij de mensen, die naar de gelijkenis Gods geschapen zijn.
Uit dezelfde mond komt zegening en vervloeking voort. Dit moet, mijn broeders, niet zo zijn.
Doet soms een bron uit dezelfde ader zoet en bitter water opwellen?” (Jakobus 3:5-11) NBG 1951.