De spontaniteit van het offer
Het is niet mogelijk om over het offer te praten zonder de spontaniteit ervan te bespreken. Als er een dwang bestaat in het geven van het offer, dan moet dat alleen maar door het geloof in het offer komen, zonder tussenkomst van anderen. Het offer moet net zo spontaan zijn als het geloof. Het altaar van God is de enige plaats die geschikt is voor dit soort offerandes. Ondere anderen de Bergen Sinai, Karmel, Golgotha en Moria, evenals de Olijfberg en de Berg van de Verheerlijking werden in het verleden gebruikt als referenties van de ware relatie tussen God en de helden van geloof. Een ieder van hen had een bepaalde berg die verbonden was met zijn leven:
Abraham is verbonden met Berg Moria, die ook wel “De Heer zal Voorzien” wordt genoemd, omdat hij daar zijn enige zoon, Isaak, aanbood om geofferd te worden.
Mozes is verbonden met Berg Sinai. Het was op deze plaats dat hij zich overgaf aan de roeping van God.
Op Berg Hor trok Mozes het hogepriesterlijk kleed van Aäron uit en bekleedde zijn zoon ermee om hem te vervangen. Op Gods bevel is hij ook daar gestorven en begraven.
Op Berg Gerizim beval Mozes dat de zegen werd uitgesproken, en op Berg Ebal, de vloek (Deuteronomium 11:29).
Op Berg Ebal, bouwde Jozua een altaar voor de Heer (Jozua 8:30).
David is verbonden met Berg Moria, omdat daar de dorsvloer van Arauna lag, waarop hij het offer bracht om de plaag van Israël te doen verdwijnen.
Salomo bouwde de tempel des Heren op Berg Moria.
De profeet Elia is verbonden met Berg Karmel en Sinai. Op de eerste berg daagde hij de profeten van Baäl uit en op de tweede, vond hij een schuilplaats toen hij van Izebel vluchtte.
De Aardse ministerie van de Here Jezus is gekenmerkt door verschillende bergen: de Olijfberg, de Berg van de Verheerlijking, de Berg van de Zaligsprekingen en, ten slotte, Golgotha waarop Hij werd geofferd. Zijn verbinding met Berg Sion heeft betrekking op de dag waarop de Here Jezus verheerlijkt zal zijn met de 144 duizend (Openbaring 14:1).
De Helden van de Bijbel beklommen bergen en gebergten om hun buitengewone geloof aan de Levende God te tonen door hun offers. Voor hun dienden de bergen en gebergten als natuurlijke altaren voor de materialisatie van hun eigen geloof, dat hun bewoog om deze bergen te beklimmen.
Dus het geloof, als een kool in het vuur, vereist handelingen die niet uit te leggen zijn door de logica. Zodoende is het noodzakelijk dat het offer persoonlijk is en dat het uit een vrije en persoonlijke wil gedaan wordt.